Yvonne Keuls
'Ik dartel nog steeds al een kind door het leven'
Ze was een Indisch kind met veel fantasie, een echte avonturier. Inmiddels is ze 85 maar Yvonne Keuls (1931) heeft het gevoel dat ze nog alle tijd heeft. Gelukkig maar, want ze heeft nog genoeg te doen.
Dankzij de grote verschillen tussen mijn ouders ben ik tot op het bot gespleten. Neem alleen al mijn naam. Die werd door mijn Nederlandse vader verzonnen: Yvonne betekent ‘strijdster met de iepenhouten boog’. Omdat ik in december ben geboren, was dat toepasselijk, lo- gisch zo je wilt. Typisch mijn vader, die mathematicus was. Mijn Indische moeder heeft me echter nooit bij die naam genoemd. Zij sprak me aan met Angin, wat ‘wind’ betekent in het Maleis, maar ook ‘gerucht’, een verhaaldat op de wind wordt gedragen. Zij wist blijkbaar dat ik verhalen zou gaan vertellen. Mijn vader was nauw- gezet, precies; mijn moeder deed maar wat. Die twee uitersten verenigden zich in mij, de jongste van hun vier kinderen, en veroorzaakten die gespletenheid. Ik zie dat als iets positiefs. Het is als kruiend ijs: van twee kanten komen er twee heel verschillende dingen naar elkaar toe en stuwen elkaar dan met enorme kracht naar boven. Het mathematische van mijn vader botste met het zwoele, verhalen vertellen- de, aan familie hangende van mijn moeder met een grote klap in mij.’
‘Ik herinner me nog veel van mijn kindertijd in Indië. Ik voel nog hoe ik heen en weer schommelde tegen al die vrouwenlijven: mijn moeder, de baboe, de tantes. Ik werd altijd gedragen. Waarschijnlijk hadden ze geen zin om achter me aan te lopen. Ik herinner me dat deinende gevoel. Ik kan niet ouder dan een jaar of 2 zijn geweest.
Later kwam het spelen op het erf met mijn vriendinnetje Titik, met wie ik Maleis sprak. Speelgoed hadden we niet, we speelden met steentjes en blaadjes. Dat prikkelde je fantasie. Het was een zoete, zoete tijd. Ik leefde met mijn moeder in een soort symbiose. Mijn vader was zoals alle vaders
‘Toen ik 7 was, vertrokken we naar Holland. Ik herinner me vooral het gejammer van mijn moeder, die het vreselijk vond om alles achter te moeten laten. Maar mijn vader had tbc. We gingen naar Nederland zodat hij misschien beter zou worden. Ik denk niet dat mijn vader ooit echt gezond is geweest. Intellectueel was hij sterk, fysiek helemaal niet. Pas op de boot naar Holland kreeg ik een band met hem. Mijn moeder was zeeziek, dus hij ontfermde hij zich over mij. Daar ontdekte ik dat ik niet alleen een kind van haar, maar ook van hem was. Toen op school een keer werd gevraagd naar het beroep van je vader, antwoordde ik: “Mijn vader is een tovenaar.” Daar werd om gelachen, maar ik bleef erbij: hij kon toveren. Hij kon dingen die een ander niet kon.’
‘In Den Haag, waar we gingen wonen, was de oorlogs dreiging voelbaar. Mijn vader besefte dat hij maatregelen moest nemen. Hij kocht valse papieren die moesten aantonen dat hij niet joods was, maar een zoon van Groningse boeren. Ondanks zijn ziekte ging hij aan het werk: hij richtte de polytechnische school op, waar hij als directeur ook wiskundeles gaf. Wij kinderen werden in Nederland meteen westers, mijn moeder bleef Indisch. Al snel voelde ik me verantwoordelijk voor haar. Ik besefte dat zij niet goed thuis was in dit land. Bij veel dingen zei ze: ik kan dat niet of, meestal: ik durf het niet. Ik heb nooit gevraagd waarom ze zoveel dingen niet kon of durfde. Ik loste het gewoon voor haar op.’
‘Ik was een ernstig, Indisch kind met veel fantasie in een onrustige wereld. Een avon- turier ook, die voor zichzelf zorgde. Dat ik ging schrijven, kwam in eerste instantie doordat ik er thuis als jongste een beetje bij bungelde en niemand mij belangrijk genoeg vond om naar te luisteren. Ik herinner me dat ik in de oorlog op straat aanplakbiljetten zag hangen waarop stond dat je je fiets moest inleveren. Ik betrok dat natuurlijk op mezelf: ze wilden mijn fietsje afpakken! Verontwaardigd rende ik naar huis om mijn beklag te gaan doen, maar niemand had belang stelling. “Ja hoor, jouw fietsje ook, ga nu maar lekker spelen.” Dus trok ik me terug en schreef het verhaal…
Biografie
Yvonne Keuls (1931) begon haar carriere in de jaren 60 als toneelschrijver. Daarna verwierf zij bekendheid als bewerker van romans (van Couperus, Vestdijk) voor televisie. Haar doorbraak naar een groot lezerspubliek kwam met de roman Jan Rap en zijn maat (1977), waarvoor ze putte uit haar ervaringen in een jongerenopvanghuis. Vanaf eind jaren 80 schrijft Keuls veel over haar eigen (Indische) achtergrond. Yvonne Keuls is getrouwd met Rob Keuls, met wie ze drie dochters kreeg.