
5 vragen aan Deborah van den Bosch-Heij
‘Ik kan helpen te dragen. Te verdragen’
De eerste veldpredikers en aalmoezeniers werden benoemd bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. In de Tweede Wereldoorlog gingen predikanten vrijwillig en met gevaar voor eigen leven met krijgsgevangenen mee naar Polen en Duitsland. Defensiedominee Deborah van den Bosch-Heij (1976) noemt haar werk als geestelijk verzorger in het leger een roeping.
1. Het geloof speelt een belangrijke rol in je leven. In wat voor gezin groeide je op?
“Mijn eerste levensjaren bracht ik door als zogenaamd mission kid. Ik werd geboren in Leiden in de periode dat mijn ouders en broer in het toenmalige Hervormd Zendingshuis van Oegstgeest woonden. Vrij snel daarna vertrokken we als gezin naar Zambia in Afrika. Daar werkte mijn vader als arts in verschillende ziekenhuizen. Dienstbaarheid kregen wij heel duidelijk van huis uit mee. Ik ben opgegroeid met het geloof in een God die altijd het goede in gedachten heeft. Dat heb ik nooit als belastend ervaren, integendeel, het gaf me juist ruimte en vooruitzicht.
Op mijn 18de verhuisde ik naar Kampen waar ik theologie studeerde aan de Theologische Universiteit omdat ik predikant wilde worden. Na vier jaar dienen in het Zuid-Hollandse Valkenburg, kreeg ik de kans naar zuidelijk Afrika terug te gaan. Nu met mijn eigen gezin, en om aan de slag te gaan als docent aan de Theologische Universiteit in Lusaka. Wat ik vooral van mijn ouders heb geleerd, is dat ik mijn talenten niet hoef te begraven. En dat we er zijn om de ander te helpen. We vergeten zo snel dat we veel te geven hebben. Het gevoel dat ik gedragen en omgeven word door de geest van God, ben ik nooit kwijtgeraakt. Ik hoef het niet alleen te doen.”
2. Als legerpredikant begon je acht jaar geleden bij defensie. Eerst in het noorden, en nu in het zuiden van het land. Hoe kun je als gelovige van betekenis zijn in het leger?
“In de kern doe ik nu hetzelfde als ik voorheen binnen de kerk deed: aandacht en tijd schenken aan mensen. Ten diepste wil ieder mens gezien en gehoord worden. De slogan van ons werk als geestelijk verzorgers bij defensie is dan ook: ‘mensen helpen mens te blijven’. Vanuit de protestantse kerk in Harkema, waaraan ik verbonden was, ben ik naar defensie gezonden. Ik zie dit werk als een roeping, voel me letterlijk geroepen. Naast het predikantschap gaf ik destijds het vak levensbeschouwing op een middelbare school in Leek. Zo stond ik met één been in de kerk, met het andere been in de samenleving. Die wisselwerking vind ik prettig, Graag heb ik direct binding met de maatschappij.
Bij defensie hebben we ongeveer 150 geestelijk verzorgers van alle denominaties ofwel gezindten, met name katholiek, protestants en humanistisch. Daarnaast zijn er vertegenwoordigers van het joodse, islamitische, boeddhistische en hindoeïstische geloof. We vormen met elkaar de Diensten Geestelijke Verzorging. Vanaf de zijlijn staan we iedereen bij, van welke afkomst dan ook. In tegenstelling tot de militairen zijn we ongewapend. We dragen wel het verplichte uniform met baret.”
3. Wat geef je van jezelf mee aan mensen in geestelijke nood binnen de krijgsmacht?
“De jonge generatie heeft over het algemeen geen band met een kerk; ik merk wel dat ze nieuwsgierig zijn naar het geloof. Ze willen bijvoorbeeld weten uit welke bron ik kracht put. En ze vragen zich dan af of dit ook iets voor hen kan zijn.
Het militaire beroep vraagt veel van de mannen en vrouwen. Zeker als je langere tijd van huis bent voor een oefening of uitzending. Je hebt weinig privacy, werkt nauw samen in een groep volgens een hiërarchische structuur. Dan is het belangrijk om te kunnen delen wat je bezighoudt. Dit kan gaan om problemen aan het thuisfront of persoonlijke zorgen. Altijd probeer ik perspectief te bieden.
Het is wel eens gebeurd dat een pelotonscommandant een oefening stil legde omdat zijn mensen vroegen om geestelijke verzorging. Midden in het veld hadden we daarom een moment van rust en bezinning. Het is bijzonder om te ervaren dat een commandant ziet wat er nodig is.
Termen als landsbelang of algemeen belang klinken beladen maar je zou het dichterbij kunnen halen. Veiligheid is niet iets abstracts. Wat doe je als je geliefden worden aangevallen? Bescherming van je eigen omgeving, je leefgebied, je land, dat is iets dat elk mens toch wenst? Als de dreiging zo groot wordt dat je bestaansrecht en vrijheid verliest, moeten er personen zijn die durven op te treden. Geweld gebruiken is in uiterste gevallen noodzakelijk. Militairen worden hierin getraind, zij moeten hiertoe in staat zijn als het erop aankomt. Tegelijkertijd kunnen zij hierdoor later in gewetensnood raken.
Zelf heb ik jaren aan taekwondo gedaan, een gevechtssport waarbij ik bovenal leerde te incasseren en mezelf te verdedigen. Geweld voelt voor mij als iets tegennatuurlijks. In de strijd, aan het front, de plek where angels fear to tread, heb je geen tijd meer hierover na te denken want je moet handelen.
Wat ik tegen jongeren zou zeggen die twijfelen of ze het leger in willen? Ik zou met ze onderzoeken waar zij tegenop zien, waar de angst zit, en wat hen drijft. De een gaat voor het avontuur, de ander heeft een hoger doel. Daarbij wil ik benadrukken dat er heel veel verschillende functies en vacatures bij defensie zijn; je hoeft niet per se in de frontlinie te staan. Ook voor reservisten, veertig- en vijftigplussers, is er plek. Met hun levenservaring kunnen zij zinvolle bijdragen leveren op alle mogelijke vlakken.”
4 Je staat militairen bij tijdens hun werk, op oefening en aan het front. Wanneer ons land direct bij een oorlog betrokken raakt, moet je mee. Zie je daar tegenop?
……
Verder lezen?
Lees het vervolg van het interview met Deborah van den Bosch-Heij in Zin 12. Nu in de winkel. Bestel het nummer hier online.
De beste artikelen in je mailbox? Meld je aan voor de nieuwsbrief
Interview: Marion Groenewoud. Beeld: Defensie