
Schrijver Kees Versluis
‘Ik blijf een protestantse jongen, eindeloos bezig met bijvoorbeeld de menselijke wilsvrijheid’
Er wordt wel eens nostalgisch gedaan over de jaren 80, maar zo leuk was het echt niet. En al helemaal niet als je opgroeit in een streng-christelijk milieu. Dat heeft oud-journalist Kees Versluis (1980) aan den lijve ondervonden. Hij debuteert met een roman met een autobiografische basis over die periode: Altijd zondag.
Je hebt een brede achtergrond: groeide op het platteland op, studeerde wiskunde en filosofie, werd journalist en (hoofd)redacteur, en je werkt nu bij de AFM. Toen lag daar ineens een debuutroman. Een droom die uitkomt?
“Al vanaf mijn 18de was ik van plan een roman te schrijven, het was zelfs de belangrijkste reden dat ik de journalistiek ben ingegaan. Maar ik had er nooit tijd voor: studie, werk, gezin… Totdat corona uitbrak. Opgehokt in een Amsterdams appartement, ‘s avonds en in het weekend geen restaurants, geen uitjes, geen vrienden bezoeken, niet langs de lijnen op zaterdag. Alle tijd om een manuscript dat ik al had liggen eens goed uit te werken.”
Je roman Altijd zondag speelt zich af in een christelijk milieu. Die de opgroeiende ik-persoon als ‘beklemmend’ ervaart. Waar zit ‘em dat vooral in?
“Altijd zondag is in de eerste plaats een coming-of-ageroman: een jongen wordt volwassen en daar komt van alles bij kijken. Het verschil met ‘normale’ jongens is dat de moeder van hoofdpersoon Bram rond zijn 10de God hervindt. Een heel serieuze God, die na de dood maar weinigen toelaat tot Zijn paradijs. Na wat aanvangsperikelen omarmt Bram het geloof van zijn moeder. Sterker: hij wordt er bloedfanatiek in. Hij houdt lijstjes bij van klasgenoten die God in het hiernamaals zonder meer zal afwijzen. Vals spelen met knikkeren, je ogen niet dicht bij het ochtendgebed of een ontsnapte vloek: dat betekent binnenkort linea recta naar de hel.
Dat beklemmende ontstaat na een aantal existentiële ervaringen die aan hem en zijn geloof gaan knagen: een kikkertje dat door zijn schuld sterft in de brandende zon, het besef dat zijn vriendjes en lievelingsleraren waarschijnlijk ook in de hel belanden. Voor zijn twijfel vindt Bram weinig begrip bij zijn moeder, wat de beklemming alleen maar sterker maakt.”
In hoeverre komen de ik-persoon en de schrijver met elkaar overeen? Ofwel: heb je gebruikgemaakt van autobiografische elementen?
“De roman heeft een autobiografische basis. De ontwikkeling die Bram doormaakt, is in grote lijnen mijn eigen ontwikkeling. Verder had ik de wereld die ik beschrijf – de Gereformeerde Bond, de tuinders rond Delft, kind zijn in de jaren 70 en 80 – nooit zo in detail kunnen beschrijven als ik ‘m niet van binnenuit kende. Tegelijk is het verhaal fictie. Ik ben Bram niet, de moederfiguur is niet mijn moeder en dat geldt ook voor de andere figuren. Sommige scènes zijn weliswaar gebaseerd op mijn eigen herinneringen, maar hoe betrouwbaar zijn die na 45 jaar? Andere scènes zijn compleet verzonnen.”
De jaren 70 en 80 spreken tot de verbeelding. Hoe zou jij die jaren typeren? Wat was er fijn, wat minder fijn aan?
“Ik vind het lastig de jaren 70 en 80 los te zien van mijn eigen ontwikkeling. De jaren 70 zijn voor mij de periode waarin het leven goed en volmaakt was. Hoofdpersoon Bram in de roman beleeft dat door zijn bijna symbiotische relatie met de dierenwereld, van zijn kippen tot de dieren in de Grote Geïllusteerde Dierenatlas van Readers Digest. Dat boek heb ik overigens nog steeds in de kast staan, door plakband bij elkaar gehouden. De jaren 80 waren in mijn beleving veel rauwer: de overgang van mijn vertrouwde dorpsschooltje naar de onpersoonlijke scholengemeenschap in Zoetermeer. Het vandalisme dat sterk opkwam in die periode: telefooncellen en bushokjes waarvan de glazen voortdurend werden ingegooid, ook in een tamelijk braaf dorp als Pijnacker.
En een opkomende nogal egoïstische jeugdcultuur: je sterk afzetten tegen je ouders en de samenleving, primair gericht op het eigen ik en het eigen gelijk. Nou heeft de jeugd daar tot op zekere hoogte natuurlijk altijd last van, maar in de jaren 80 was dat volgens mij toch wat sterker. Ook de sterke opkomst van drugs en alle waarschuwingen daar weer tegen. Toen ik eind jaren 80 ging studeren en voor een keuzevak wekelijks van Amsterdam CS naar de Oudemanhuispoort liep, struikelde ik letterlijk over de junkies. Een keer had ik een patatje besteld op het station, en liep daarmee over het Damrak. Bij elkaar had ik vier frietjes zelf op, de rest werd gewoon afgepakt. Hondenpoep, ook zo’n ding uit de jaren 80. Het lag echt overal op straat. Er wordt wel eens nostalgisch gedaan over de jaren 80, maar zo leuk was het echt niet.”
De ouders van Bram en zijn broertje Daan hebben vaak ruzie. Ze zitten niet op één lijn met betrekking tot het geloof (moeder is bekeerd, vader niet) en de opvoeding van de kinderen. Wat houdt hun huwelijk overeind?
“Wat dat huwelijk bij elkaar houdt, is nog niet zo makkelijk te beantwoorden. Aan het eind van de roman hebben Bram en zijn vader daar een gesprek over. In de eerste plaats gingen mensen in de jaren 70 en 80, zeker in christelijke kringen, niet snel uit elkaar. ‘Gescheiden vrouw’, dat was toch bijna een scheldwoord. Wat ook meespeelt, is het grote huis met de paradijselijke tuin die de vader eigenhandig heeft opgebouwd. Zijn levenswerk. Bij een scheiding had hij dat moeten opgeven. En, zeker van belang: de vaderfiguur heeft in zijn jeugd leren lijden. Hij kan wat dat betreft veel aan, te veel.”
Hoe gaan de kinderen om met de ruzies? Lukt het ze om geen partij te kiezen?
“De sympathie van de kinderen ligt van meet af aan meer bij de vader, ook al vindt Bram als hij een jaar of 12 is dat zijn vader niet écht in God gelooft en dus eigenlijk niet deugt. Als ze ouder worden, hebben de broers voor beide ouders steeds minder sympathie. Naast de kruistocht van moeder om hen terug op het rechte geloofspad te brengen, probeert de vader te fanatiek zijn eigen wereldvisie aan zijn kinderen over te dragen: liefde voor techniek, hard werken, no nonsense.”
Hoe weten Bram en Daan het leven ‘leuk’ te maken en te houden? Hoe zou je hun band omschrijven?
“Ze zien weinig mogelijkheden om zich actief te verzetten tegen de nogal radicale opvoedprogramma’s van hun ouders, daarom doen ze dat passief. Door een lamlendig soort nihilisme en de ontwikkeling van nogal absurdistische humor. Jacques Plafond van radioprogramma Ronflonflon, nog zo’n jarentachtigfenomeen, wordt hun grote held. Hun onderlinge band wordt daardoor steeds hechter, al heeft Daan zo zijn twijfels bij het karakter van zijn oudere broer. De fanatieke trekjes van hun moeder herkent hij, op een andere manier natuurlijk, ook in Bram. Zijn felle discussies, zijn gedweep met een boompje dat hij heeft gepland – de Boom van kennis van goed en kwaad, de ‘Akte van eerlijkheid’ die hij heeft geïntroduceerd. Daan is veel pragmatischer en meer down to earth. Uiteindelijk voelt Daan zich door Bram ernstig in de steek gelaten.”
Is het mogelijk je ooit volledig aan het streng christelijke milieu van je jeugd te ontworstelen, denk je?
“Nee. Ik blijf een protestantse jongen, van het kille rationalisme en argumentatieve dat protestanten ergens toch kenmerkt – protestanten zijn om die reden veel vatbaarder voor radicalisme dan katholieken – tot mijn afkeer van opsmuk en mijn manier van bewegen. Als ik in Frankrijk of Italië rondloop, zie ik soms kinderen in de verte hun ouders al aanstoten: kijk, daar loopt een Nederlander! Ik blijf ook een piekeraar, eindeloos bezig met filosofische vragen over bijvoorbeeld menselijke wilsvrijheid. Daar heb ik echt boekenkasten over stukgelezen, en ik ben er nog steeds niet uit. Daar speelt mijn jeugd en opvoeding natuurlijk zonder meer een rol bij.”
Moeders laatste hoop is goed gereformeerde schoondochters te vinden voor haar zonen. Slaagt ze daarin? En wat betekent een en ander voor haar relatie met haar kinderen?
“Nee, daar slaagt ze totaal niet in. De vraag is of dat überhaupt had kunnen slagen, want de geloofsopvattingen van de moederfiguur nemen zulke specifiek-theologische vormen aan, dat geen enkel meisje daaraan had kunnen voldoen. Het leidt tot totale oorlog als Bram een vriendin krijgt, die zij NIET heeft uitgekozen. Alleen door terreur denkt ze haar zoon nog te kunnen redden, daar gaat ze heel ver in.”
Je beschrijft een ‘zware’ situatie op een licht(voetig)e manier. Wat is je geheim?
“Het is natuurlijk aanmatigend, maar ik kan gewoon heel goed schrijven. Dat heeft twintig jaar journalistiek en een paar jaar Schrijversvakschool me wel gebracht. Daarnaast ben ik sinds mijn losmaking van het geloof nogal doordrongen van de absurditeit van het bestaan. Dat leidt gek genoeg zowel tot zwaar-op-hand-zijn als lichtvoetigheid. In sommige periodes in mijn leven heeft het een meer de overhand, in andere periodes het andere. In mijn schrijven komt dat denk ik samen.”
Waarom vond je dat dit boek er moest komen? Wat wil je op de lezer overbrengen?
“Zoals ik al zei: primair is het een verhaal over een jongen die opgroeit met een moeder die zich bekeert tot een tamelijk meedogenloos calvinisme. Daar is weinig bijzonders aan, zulke verhalen zijn vaker geschreven. Wat mijn roman daarvan – hopelijk – onderscheidt, is inderdaad de stijl, die lichtvoetiger is zoals jij dat noemt, waardoor het ook voor lezers zonder christelijke achtergrond volgens mij goed te pruimen is. Wat ik wil overbrengen? Ik denk laten zien hoe levens bepaald kunnen worden door het zoeken naar houvast, en hoe dat kan ontaarden. De moeder vindt die houvast in een hernieuwd geloof. Daarvoor moet vervolgens alles wijken.
Bram raakt die houvast juist steeds meer kwijt. En hij zal ‘m de rest van zijn leven niet meer terugvinden, wat van hem, vooral aan het eind van het boek, een tamelijk tragische figuur maakt. Parallel aan dat verlies van houvast loopt zijn relatie met ‘het dier’, ofwel de schepping, de Bijbelse paradijselijke oertoestand. Zijn onvoorwaardelijke band met het dier krijgt een forse knauw door zijn verraad van het kikkertje, dat door zijn nalatigheid sterft. Daarna verwijderen Bram en het dierenrijk zich in hoog tempo van elkaar. Aan het eind van het boek probeert hij de relatie te herstellen door op een pathetische manier zijn liefde te schenken aan een Amerikaanse rivierkreeft. De rivierkreeft wijst hem af, waarna Bram de breuk totaal maakt.”
Nu je debuutroman er ligt: smaakt romanschrijven naar meer? Wat kunnen we in de toekomst van je verwachten?
“Ik ga absoluut een tweede roman schrijven. Ideeën en aanzetten heb ik genoeg op de plank liggen. Maar wanneer vind ik de tijd? Ik heb een voltijdbaan als toezichthouder bij de Autoriteit Financiële Markten. Persoonlijk zou ik een nieuwe pandemie zo erg niet vinden: eentje zonder veel doden, maar dat we toch opnieuw twee jaar ons huis niet uit mogen. Voor jongeren een drama natuurlijk, maar voor mij zou het een zegen zijn.”
Over het boek
Rond 1980 is het definitief gedaan met de onbezorgdheid in het gezin Bosman in het Zuid-Hollandse Pijnacker als de moeder zich bekeert tot de strenge Gereformeerde Bond. Elke zondagochtend zet ze haar twee zoontjes Bram en Daan in de auto en rijdt ze naar de Delftse Maranathakerk. De zwarte kleding, het knisperende bijbelpapier en trage psalmgezang vormen het decor van de jeugd van de twee broers, inclusief steeds heftigere ruzies tussen hun ouders. Ook liggen de jongens vaak met elkaar in de clinch.
Ze doen hun best hun moeder te volgen. Zo houdt oudste zoon Bram een tijd lang scherp in de gaten welke klasgenoten weleens vloeken of tijdens het gebed hun ogen openhouden. Toch sluipt de twijfel erin. Hoe weet zijn moeder zo precies wat waar is en wat niet? Bovendien wordt de gedachte dat niet-gelovige vriendjes en lievelingsleraren eeuwig zullen branden in de hel onverdraaglijk. Moeder ziet nog één laatste redmiddel om Bram en Daan te behouden voor het geloof: goed gereformeerde schoondochters. Die obsessie ontaardt in een tirannieke kruistocht tegen Brams eerste en uiteraard ongeschikt bevonden vriendin.
In Altijd zondag beschrijft oud-journalist Kees Versluis indringend hoe het is om op te groeien in een streng christelijk gezin in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Dat doet hij op een cynisch-ironische manier die het verhaal, ondanks de ernst, buitengewoon vermakelijk maakt.
(Altijd zondag, Meulenhoff, € 22,99)
Over de schrijver
Kees Versluis (1980) groeide op tussen koeien, tomatenkassen en gelovigen van allerlei snit, studeerde wiskunde en filosofie, werd journalist en (hoofd)redacteur en is sinds vijf jaar werkzaam bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Altijd zondag is zijn debuutroman.
Zin in?
Wij mogen 3 exemplaren weggeven van Altijd Zondag? Kans maken? Deel je gegevens in onderstaand winformulier en wie weet. Meedoen kan t/m 21 mei.