Richard Russo (1949) is een succesvol Amerikaans schrijver. In 2002 won hij de prestigieuze Pulitzerprijs. Zijn meest recente boek Allemans gek is onlangs in Nederlandse vertaling verschenen. Een gesprek over scheepswrakken, dure gitaren en de onverwachte zegeningen van dwangmatigheid.
“Ik kan een scherpe grens door mijn leven trekken: vóór het schrijven en vanaf het schrijven. Het heeft me veranderd, overwegend ten goede. Ik liep tegen de 30 toen ik de stap waagde. Een van de eerste verhalen die ik schreef ging over Joe, de vader van Barbara, mijn vrouw. Het verhaal was een flop, maar het heeft me ontzettend veel geleerd. Mijn relatie met Joe was op z’n zachtst gezegd nogal gecompliceerd. Ik mocht hem graag, maar hij dreef me geregeld tot waanzin. Joe was een zeer slimme man, hij was letterlijk een raketgeleerde. Maar hij was ook een van de traagste stervelingen die ik ooit heb ontmoet.
Soms vroeg Barbara hem of hij even langs kon komen om een klusje in huis te doen. Om de stereo aan te sluiten of zoiets, er zijn veel dingen waar ik niet goed in ben. Dan kwam Joe langs, pakte de handleiding en ging zitten lezen. Het was als kijken naar opdrogende verf. Hij bestudeerde de handleiding tot hij met een abstracte uitdrukking op zijn gezicht opstond, iets mompelde over hoe eenvoudig het was en vervolgens de stereo aansloot. Joe was de meest frustrerende mens die ik ooit tegen ben gekomen. Totdat ik een verhaal over hem schreef. Plots kreeg het allemaal betekenis, omdat ik de wereld door zijn ogen
bekeek. Hoe het was om vijf dagen per week weg te zijn voor zijn werk en op vrijdagmiddag thuis te komen na een week zijn gezin te hebben gemist. Hoe hij gewend was met een chirurgische precisie te werken en geen detail mocht missen. Het was een openbaring. Door het schrijven kreeg zijn leven een andere dimensie, en kreeg het mijne een doel.”
Geen seks, wel muziek
“Schrijven was sappelen, de eerste jaren, het heeft lang geduurd voor ik er mijn brood mee kon verdienen. Als student Literatuur heb ik allerlei baantjes gehad. Ik was zanger en zong wat de mensen graag hoorden. Vijf jaar lang deed ik elke avond hetzelfde optreden in hetzelfde restaurant, met een repertoire dat achteraf gezien bepaald geen eeuwigheidswaarde had. Ik speelde gitaar en zong nummers als The wreck of The Edmund Fitzgerald van Gordon Lightfoot. Een lied over een schip
dat vergaat. Je wil niet weten hoe vaak ik die Edmund Fitzgerald met man en muis heb laten zinken. Optreden was een leuke manier om financieel de eindjes aan elkaar te knopen.
Ik schrijf nu een essay over het creatieve proces; hoe je ergens echt goed in wordt en hoe je kunt herkennen of je ergens ooit goed in gaat worden. Dat essay begint met mijn obsessie voor de elektrische gitaar. Toen ik op de middelbare school zat, zag ik voor het eerst een rockband optreden. Overdonderend hard en heerlijk opwindend, ik was meteen verkocht. Ik was een jaar of 14 en zoals iedere puber was ik geobsedeerd door seks, maar in tegenstelling tot seks was muziek iets dat wél bereikbaar was. Dus ik kocht een goedkope gitaar en begon met een paar andere jongens een band. We waren behoorlijk slecht, gebiedt de eerlijkheid me te zeggen. In elk geval waren we bij lange na niet goed genoeg om indruk te maken op de meisjes. We misten de attitude die hoort bij rockmuziek, de rauwe kracht van rock-’n-roll. Helaas was tegen de tijd dat ik ging studeren de folkrock populair geworden. Elvis Presley was niet langer de grootste, de mensen hielden van Kenny Loggins en John Denver. Ik vond het melige muziek, maar het grote voordeel van de folk was dat een zanger geen begeleidingsband meer nodig had. Een akoestische gitaar volstond. Opeens kon ik oefenen en optreden wanneer en waar ik maar wilde en werd het beduidend eenvoudiger om na afloop de gage te verdelen. Van mijn verhoogde inkomsten kocht ik een prachtige, 12-snarige Gibson. Ik was er dolgelukkig mee, tot die gitaar mij spelenderwijs duidelijk maakte dat ik nooit een goede muzikant zou worden. Al die jaren had ik een goed excuus gehad: met betere spullen zou ik veel beter spelen. Maar nu had ik die schitterende Gibson, compleet met parelmoeren inleg. Die gitaar produceerde een sprankelend open geluid, dat haarfijn mijn beperkingen aan de dag legde. Ik was altijd een goede zanger geweest, maar nooit een goede muzikant. De kwaliteit van die gitaar toonde aan hoe gering mijn kwaliteit als gitarist was.”
Quasi-intellectuele nonsens
“Ook als schrijver was ik geen natuurtalent. Mijn professor aan de universiteit had het verhaal over Joe gelezen, en enthousiast vertelde ik hem dat ik schrijver wilde worden. Ik stond toen op het punt om mijn PhD Literatuur te halen. Hij stelde me voor om een workshop bij hem te komen doen. Daar stemde ik maar al te graag in toe, denkend dat hij mijn talent herkend had. Maar in plaats van bij de gevorderden zette hij me in een beginners-klasje en zei dat schrijvers normaal gesproken duizend pagina’s slecht proza moeten schrijven voordat ze op niveau zijn, maar dat ik vanwege mijn studie Literatuur minstens het dubbele nodig zou hebben om alle academische termen, jargon, en quasi-intellectuele nonsens kwijt te raken. Hij had een overschot aan gelijk, ik heb de pretentie met wortel en al moeten verwijderen. Het was een harde landing voor het prille genie dat ik eventjes gehoopt had te zijn.”
Lees de rest van het interview met Richard Russo in Zin 6.
TEKST: RICK DE LEEUW | BEELD: JACQUELINE DE HAAS