Houdt u van kunstige taalvondsten, schilderachtige zinnen én waarachtige beelden zonder dat het hoogdravend wordt? Dan is Jón Kalman Stéfansson (1963) iemand die u gelezen móet hebben.
De IJslandse schrijver Jón Kalman Stéfansson wordt alom bejubeld om zijn schitterende taalgebruik en zorgvuldige woordkeus. Tegelijkertijd zijn z’n beschrijvingen van ontberingen in de onbarmhartige, overweldigende natuur zó beeldend, dat ze levensecht lijken. In zijn trilogie Hemel en hel, Het verdriet van de engelen en Het hart van de mens wagen mensen zich aan de meest extreme tochten en: daar kan geen thriller tegenop. Met een vissersbootje de donkere, ijskoude zee op. Dagenlang te voet over het barre, sneeuwlandschap reizen waar de ijzige kou tot in je botten doordringt. Slechts fantasie en knap inlevingsvermogen, of maakt de schrijver zelf ook van dit soort gruweltochten?
“Nou nee,” lacht Stéfansson. “Een van de belangrijkste talenten van een schrijver is dat hij moet kunnen schrijven over dingen die hij zelf nog nooit heeft meegemaakt. Maar sneeuwjachten en bittere kou zijn mij niet vreemd. Als kind heb ik op het platteland gewoond, in het westen van IJsland. Ik weet wat winter is, hoe het voelt en ruikt. De rest is inlevingsvermogen. In mijn eerste roman beschrijf ik hoe de vissers ’s nachts in hun kleine vissersboot de zee op gaan. Ik ben nog nooit op zo’n boot geweest. Op zee word ik vreselijk zeeziek. Toen ik net klaar was met school, heb ik in de winter bijna een maand bij de kustwacht gewerkt. Dat was op een groot, stevig schip en tóch was ik alle dagen zeeziek.”
Waarom meldde u zich dan toch aan?
“Ik was 16 en had nog geen zin om verder te leren. Kustwacht worden was een van mijn grootste kinderdromen. Misschien omdat we een paar jaar daarvoor een koude oorlog hadden met de Britten. Zij visten bij IJsland en breidden hun gebied steeds meer uit. Ze kwamen toen in aanvaring met onze kustwacht. Wij hebben het zelfs opgenomen tegen een Brits oorlogsschip. Dat speelde enorm in IJsland. Voor ons waren de mannen van de kustwacht helden. Elk jongetje wilde kustwacht worden. Ik ook. Maar als je alleen maar zeeziek bent, voel je je geen moment een held. Tot zover mijn ervaringen op zee. Maar als ik naar de kust loop, naar de oceaan en de golven kijk, dan voel ik de oceaan van binnen. Wat binnen komt, gaat vroeg of laat naar buiten. In mijn geval met woorden.”
Uw hoofdpersoon is zoekende. Herkent u dat?
“Ja. Sommigen vinden het een kracht als je overtuigd bent van jezelf en weet wat je wilt. Ik vind het juist een kracht als je twijfelt over jezelf, de wereld en het hele systeem waarin we leven. Het is wijzer om met een omweg op je doel af te gaan. De kortste weg is vaak het makkelijkst maar niet altijd het best. Door te twijfelen en te zoeken, zijn we gekomen waar we nu zijn.”
Wat houdt de jongen op de been?
“Zijn verlangen naar een thuis. Hij wil graag bij iemand horen. Het is aan de lezer om te beslissen of hij uiteindelijk dat thuis vindt. Hij vindt in ieder geval de liefde, en dat is zeker geen kleinigheid.”
Wat heeft u vroeger op de been gehouden?
“Boeken waren voor mij uitgeworpen reddingsboeien. Ze voerden me mee naar nieuwe werelden. Het gaat vaak niet eens om het verhaal, maar om het gevoel dat een boek bij je opwekt. Het eerste boek dat je echt raakt is net als de eerste kus, die vergeet je nooit.”
Het laatste deel van je trilogie heb je opgedragen aan drie vrouwen. Wie zijn dat?
“Mijn vrouw, mijn moeder en haar zuster. Zonder hen zou ik verloren zijn, zo simpel is het. Zij hebben mij gevormd. Mijn moeder stierf toen ik nog geen 6 jaar was, toch zijn mijn herinneringen aan haar heel sterk. Misschien ook door de verhalen over haar. Mijn tante heb ik pas rond mijn 30ste leren kennen. Tja, ik kom uit een redelijk aparte familie, zeker die van mijn moederskant, dat zijn net eilandjes. Toen mijn tante en ik elkaar eindelijk vonden, klikte het meteen. We lijken veel op elkaar.”
Zit een boek al in uw hoofd voordat u begint te schrijven?
“In grote lijnen wel, maar het loopt altijd anders dan ik had bedacht. Ik spendeer zeker acht tot negen maanden aan lezen, onderzoeken en plannen. Daar word ik heel onrustig van, ik wil het liefst meteen gaan schrijven. Als ik eenmaal ga zitten, betreed ik een andere wereld. Alsof er een bom in mijn hoofd explodeert. Ik kan dan zonder dat ik daar erg in heb twintig bladzijden schrijven. Bij mijn laatste boek was dat ook het geval. Na honderd bladzijden realiseerde ik me dat ik een totaal ander boek in handen had, dan ik van tevoren had gepland.”
Verzet u zich daartegen of legt u zich daarbij neer?
“Ik heb geleerd me daar niet tegen te verzetten. Het is goed om een plan te maken en de lijnen uit te zetten, maar als schrijver moet je jezelf de vrijheid gunnen om linksaf te gaan waar je rechts had gewild. Bij mijn eerste romans heb ik me halsstarrig aan mijn planning gehouden. Het schrijven ging moeizaam, ik voelde me gekooid. Die boeken waren dramatisch saai en slecht. Ik heb ze allemaal weggegooid. Mijn drang om te schrijven was groot, maar door die boeken twijfelde ik of ik wel talent had. Ik dwong mezelf om elke dag te schrijven. Uiteindelijk besloot ik een kort verhaal te schrijven. Toen ging de knop om. Mijn eerste probeersels speelden zich af in de stad. Daar woon ik, maar kennelijk moeten mijn boeken zich ver van de bewoonde wereld afspelen. Dan kan ik losgaan.”
Wat heeft u met de natuur?
“Mijn jongste jeugd bracht ik door op het platteland, ik voelde me daar waarschijnlijk het meest thuis. Natuur is nog altijd de belangrijkste kracht in de wereld. We hebben lang gedacht boven de natuur te staan, maar diep van binnen weten we dat het onzin is. Misschien dat IJslanders daar meer van doordrongen zijn. Wij zijn maar met weinig en wonen op een breukvlak met geisers en dommelende vulkanen. De kracht van de natuur valt hier niet te ontkennen.”
Heeft u zich dat altijd al gerealiseerd?
“Ik ben het een tijdje kwijt geweest. In 1992 reisde ik voor het eerst naar het ruige westen, veel westelijker dan waar ik heb gewoond. In die tijd schreef ik gedichten en bracht ik dichtbundels uit. Een krant vroeg me een artikel te schrijven over die streek. We vlogen met een klein vliegtuigje en moesten landen middenin hoog, onbegaanbaar berggebied. Toen ik uitstapte, voelde ik een siddering door me heen gaan. Het was alsof de bergen me verwelkomden als een oude vriend die ze te lang niet meer hadden gezien. Ik voelde dat ik over dat gebied moest schrijven. Tien jaar later was ik zo ver en sindsdien heeft het me niet meer los gelaten. Je kunt je ergens thuis voelen zonder dat je er wortels hebt.”
3x winnen
Lees in Zin Magazine wat wij van Vissen hebben geen voeten vinden. En waarom wij dit unaniem tot Boek van de Maand bombardeerden. Zin 5 ligt nú in de winkel. Nieuwsgierig? We geven het fraaie, gebonden boek 3x weg. Klik hier om kans te maken op een exemplaar.
Tekst: Margriet de Groot, Daniëlle van der Wekken