Schrijver en actrice Annemarie Oster (1942) draagt de zorg voor haar man, die lijdt aan vasculair parkinsonisme. In Zin schrijft ze over de lasten maar ook over de lusten, als die zich voordoen.
Mijn man is thuis. Met zijn auto (door mij tegenwoordig als enige bestuurd) hebben zijn zus en ik hem uit het revalidatiehuis gehaald en hem, half zittend/ half liggend, door de stad vervoerd. Voor ons uit reed zijn oudste zoon in een busje volgestouwd met vaders hebben, houen en wat huisraad ter opfleuring van het fletse tijdelijke appartementje.
Rollatorruzie
Dankzij rollator één bereikte mijn man zonder kleerscheuren de voordeur en de hal waar hij gewillig op het roodkunstleren troontje van de traplift zakte: een moegeregeerde koning die gewend is aan gerieflijk comfort. Alleen een baldakijn boven zijn hoofd ontbrak. Dankzij rollator twee en de helpende handen van zijn zonen belandde hij veilig in een leunstoel. Feestvreugde alom. Champagne. Even dreigde ruzie tussen de kleinkinderen over wie de rollator ter handje mocht nemen, maar razendsnel greep ik in: “Jongens, chocolade-ijs!” Dat de traplift veel avontuurlijker perspectieven bood, was goddank niet tot het dynamische duo doorgedrongen.
’s Avonds kwam een koffiekleurige dame van de thuiszorg haar opwachting maken. Zingend deed ze mijn man onder de douche om hem daarna koerend in het – opgehoogde – echtelijke bed te stoppen. Even later voegde ik me bij hem. In vredige saamhorigheid sukkelden we in slaap. Tegen het ochtendgloren is hij, op weg naar de wc, met die rollator tegen de drempel van de badkamer gebotst en hopla. Achteraf kan ik me wel voor mijn kop slaan dat ik dat kreng niet weg heb laten halen. En dat ik er – in egocentrisch dromenland – te laat bij was.
Vakantie
Het enige wat ik kon doen was – zoals een half jaar geleden na zijn ultieme val – een kussen onder zijn hoofd leggen en hem onder dekbedden bedelven. Sindsdien gaat mijn man voornamelijk horizontaal door het leven. Niks rollator, rolstoel, niks traplift, inloopdouche, laat staan ‘Frissebips’ (weet u nog, van mijn vorige stukje). Allemaal aangeschaft voor de kat zijn jeweetwel. De feestdagen liggen op de loer. De huisarts is met vakantie, de thuiszorg beangstigend ongewis. Sanitaire misère bij gebrek aan de juiste hulpmiddelen. En aan adequate apparaten waardoor valpartijen dreigen.
Ook ontbreekt overzicht over het pilgebruik; de apotheek is bezig met de baxter (rol bestaande uit plastic zakjes met afgepaste medicijndoseringen). Verwilderd hol ik in huis van hot naar her, van kast naar kast, aanrecht naar wc, van deur naar deur, wasmachine naar afwasmachine, trap op trap af. En voortdurend snerpt die klere-telefoon. Of ik bel zelf, aan paniek ten prooi, nu eens die, dan weer die instantie. Vaak word ik in de wacht gezet en wordt mijn gehoorapparaat ‘om de tijd te doden’ belaagd met muzak.
Niet zo lief
‘Een zieke man kun je overal krijgen,’ schreef Reve. Maar niet zo’n lieve als die van mij! Ook nu komt er geen klacht over mijn man’s lippen en laat hij zich alles gelaten welgevallen. Er tegenaan dus. Met alle onbaatzuchtige mantelzorgzaamheid die ik hoop in huis te hebben.
De columns van Annemarie Oster lees je in Zin. Nu in de winkel of online te bestellen.