Renate Dorrestein (1954) was van 2013 tot haar overlijden in 2018 columniste van Zin. Als eerbetoon aan Nederlands liefste en grappigste schrijver plaatsten we de afgelopen weken elke dag een column van Renate.
Engelen in nood
Het is in mijn vriendenkring een goed gebruik om elkaar in tijden van nood engelen toe te zenden. Meestal gebeurt dat in de vorm van fraaie kaarten met klapwiekende wezens voorzien van een bazuin of wapperend banier, die hemelse hulp beloven. De wat minder visueel ingestelden onder ons kwijten zich ook wel van hun taak via een e-mailtje: Ik verzamel zoveel mogelijk engelen en stuur die naar je toe. Het maakt niet uit en het effect is precies hetzelfde: je weet dat er aan je wordt gedacht en ook dat je situatie blijkbaar zo penibel is dat inmenging van bovennatuurlijke krachten wenselijk wordt geacht.
De traditie voortzetten
Een geweldige traditie, temeer daar de meesten van mijn vrienden en vriendinnen in essentie ongelovige honden zijn. Van ons allemaal ben ik zowat de enige die opgroeide met een engelbewaarder aan het voeteneinde van haar bed. Maar blijkbaar hoef je van huis uit helemaal geen geloof te hebben meegekregen om engelen te beschouwen als een symbool van bijstand en bescherming.
Kaarsen
Kaarsen branden kan iedereen om mij heen ook als de beste, al heeft niemand verder ooit één voet in een kerk gezet. Ziekte of tegenslag? Hop, kaarsen aan! Vanuit hun theologisch zwakke basis gaat er natuurlijk weleens iets mis, met name met die engelen. Zo ontving ik eens van een vriendin een aandoenlijk lappen poppetje met vleugels van eikenblad en een rokje van gras. Het was overduidelijk een elf of bosnimf, daar wil ik van af wezen; een engel was het beslist niet. Maar een kniesoor die daarop let want het hele punt is uiteraard: de afzender is zelf een engel.
Een vriend van mij
En daar komt het op aan als verdriet of pech je deel zijn: op de nabijheid van menselijke engelen die je door de ellende heen slepen of deze draaglijk maken. Een vriend van mij is het beste voorbeeld van hoe belangrijk dat is. Omdat zijn ouders niet voor hem konden zorgen, groeide hij op bij zijn oma. Op een ochtend vond hij twee piepkleine donsvleugeltjes op zijn kussen. Zijn oma zei dat er die nacht een engel bij hem moest zijn geweest. Dat was precies wat hij, zorgelijk en angstig kind dat hij was, kon gebruiken. Tot zijn grote vreugde lag er een dag later weer een veertje op zijn kussensloop. En toen nog een. En zo ging het maar door. Zo trouw was zijn beschermengel blijkbaar – totdat de hele inhoud van zijn kussen was verdwenen. Maar dat besefte hij pas toen hij al volwassen was. Geef ieder kind zo’n oma! Hoe zouden we haar noemen? Precies.
Foto: Merlijn Doomernik