Renate Dorrestein (1954) was van 2013 tot haar overlijden in 2018 columniste van Zin. Als eerbetoon aan Nederlands liefste en grappigste schrijver plaatsen we de komende weken elke dag een column van Renate.
Bridgen
We moesten maar eens leren bridgen, vond de man van mijn leven. Dat was een diepte-investering in onze toekomst, want, zo zei hij: “Daar hebben we tot in het bejaardentehuis plezier van.” Als we ooit bijna niets meer zouden kunnen, zouden we door te bridgen toch nog een rijk sociaal bestaan hebben én onze grijze cellen in beweging houden. Daar viel weinig tegenin te brengen, al duurde het even voordat ik ten volle tot me had laten doordringen dat ik voortaan iemand zou zijn die bridge speelde. Het had me altijd iets geleken voor nuffige dames in geruite rokken. Straks kwamen er ook nog Nordic wandelstokken in beeld.
Verlies
Enfin, wij dus op bridgeles. Het was veel meeslepender dan ik had gedacht, en ook stukken moeilijker. Ik was met gemak de slechtste van het hele gezelschap, maar daar leed ik niet onder omdat er domweg geen spelletjes bestaan die ik kan winnen. Dat maakt mij tot een graag geziene gast aan menige speeltafel. Het feit dat ik altijd verlies, is een van mijn meest geroemde kwaliteiten. Alleen: bij het bridgen had ik daar niets aan, besefte ik al gauw. Bridge speel je immers in paren. In plaats van ieders verliezende lieveling was ik nu opeens een bom onder het geluk van degenen die mij als partner kregen toegewezen. Die gedachte ging me steeds meer benauwen toen onze eerste officiële bridge-drive naderde. Pijlsnel haalde ik daarom een berg oefen-cd’s in huis en zat tot in het holst van de nacht te zweten op de Jacoby transfer en het snijden van troeven.
De drive
Op de ochtend van de drive tatoeëerde ik slinks het hele biedsysteem plus de antwoorden met een balpen op de binnenkant van mijn linkerarm. “Let’s go,” zei ik tegen de man die dit allemaal had ontketend en van wie ik inmiddels begreep waarom hij meteen zo nadrukkelijk had voorgesteld dat we qua bridge maar liever niet als paar moesten opereren. “Ik ben altijd zo fanatiek,” had hij gezegd. “Ik wil absoluut winnen. En jij geeft daar niks om.” Vele slopende uren later zaten we weer in de auto. We zeiden niets. Ik niet omdat ik geen enkele werkende hersencel meer over had, hij niet omdat hij niet kon geloven dat hij naast de helft van het winnende koppel van het toernooi zat. Ik had al mijn contracten gemaakt, ik was de ster van de dag geweest. Ik had een slacouvert gewonnen. Maar toen ik naar dat kinderachtige, boze gezicht naast me keek, ik beken het u eerlijk, toen dacht ik: hier had ik nooit aan moeten beginnen.
Deze column verscheen eerder in Zin 7- 2013
Foto: Merlijn Doomernik