Moet je nou alwéér?” roept mijn buurman vol ontzetting. “Ik zou het liefst wónen op mijn tuin,” zeg ik. “In een hol onder de grond. En nooit meer thuiskomen.” Schrijver Nicolien Mizee (1965) brengt een ode aan haar moestuin. Dit is deel twee van haar lofzang, deel een vindt je hier.
De eenzelvige tuinier
Ons tuincomplex is voor de eenzelvige tuinier. Er is geen water, geen elektriciteit en je mag er geen huisje neerzetten. We staan allemaal op onze eigen lap en maken hoogstens zo nu en dan een zwaaibeweging naar iemand in de verte. Eenmaal was er een oud mannetje met wie ik een vriendelijk praatje maakte. Dat heb ik zwaar moeten bezuren: elke keer als hij me aan zag komen, liet hij zijn hark uit zijn handen vallen, kwam met wijd uitgespreide armen op me af en begon lange, pointeloze verhalen vol wijsheden van zijn overleden vader.
Alleen Arie komt wel eens buurten. “Wat doe je nou weer?” roept hij dan steevast. “Tuinbonen planten,” zei ik laatst. “Haal er maar uit! Alles eruit!” Op handen en knieën kroop ik door mijn zaaibed en haalde alle boontjes weer uit de grond. Arie trok een meetlat uit zijn zak. “Nu zet je daar een stokje neer en daar nog een. Je spant een touwtje. En je zet je bonen op déze afstand. Dat gaas moet weg. Tuinbonen hebben geen gaas nodig.” Ik wist zeker dat hij gelijk had. Zijn tuin is de mooiste van het hele complex. Nergens zijn de kolen zo groot en de kweeperen zo glanzend goud.
Het is nooit te veel
De jaren hebben hun werk gedaan. Ik weet min of meer hoe ik een zwarte bessenstruik moet snoeien, hoe ik tuinbonen moet planten en uien moet poten. Er is ook ontzettend veel wat ik níet weet. Ik weet weinig van gewone planten. Ik word altijd een beetje zenuwachtig als mensen over ‘eenjarigen’ en ‘tweejarigen’ beginnen. Kortgeleden nog hoorde ik dat je aardbeien niet langer dan drie jaar op dezelfde
grond mag zetten. Ineens begreep ik waarom de mijne er zo zielig uitzagen.
Ik weet nu misschien een heel klein beetje wat tuinieren is. Ik weet ook dat het niet uit te leggen valt – zoals geen enkele liefde of roeping te verklaren is. Op ijskoude dagen in januari, op snikhete dagen in augustus, ik móet naar de tuin. Dan loop ik heel langzaam rond. Op de tuin is concentratie en gedachteloosheid hetzelfde.
Wat er dan gebeurt kan ik niet verklaren, maar de moestuin zegt mij wat ik ga doen. De moestuin is de baas. Het is zinloos om met een vooropgezet plan naar de tuin te gaan. Het kan wel, maar het loopt altijd anders. Je gaat met een zakje wortelzaad naar de tuin en ineens is het drie uur later en heb je je bonenbed liggen wieden of de bramen opgebonden.
Je bent altijd aan het werk en toch gaat het vanzelf. Het is nooit te veel. Ik kan vreselijk opzien tegen huishoudelijk werk, maar ik kan hele dagen op handen en knieën door de aarde kruipen zonder dat ik het idee heb aan het werk te zijn.
Symbool voor het leven
Het gaat niet alleen maar om de oogst. Een deel mislukt. Wortels blijven zo klein als naalden en de bijzondere Aziatische knollen die ik pootte vond ik bij het spitten verrot terug onder de grond. De boontjes dedenhet daaren tegen zo geweldig goed dat ik, na al mijn vriendinnen met bonen bestookt
te hebben, een vriezer moest kopen om de zakjes geblancheerde bonen in te bewaren en we een hele winter bonen aten. Het jaar daarop waren de bonen een mislukking. Niet voor niets is de tuin altijd een symbool geweest voor het leven: we zijn geen heer en meester, we zijn een klein onderdeel in de
kringloop van het leven, van groei, bloei, afsterven en vergaan.
“Wat doe je nóu weer?” “Ha Arie. Ik snoei de appelboom.” “Dat is toch geen snoeien! Dat is amputeren! Hier, laat mij maar! Kijk, zó doe je dat! Hier is het oog, en dan tel je twee, drie naar het buitenste oog. Zie je nou wat ik doe?” “Ja Arie,” zeg ik zoet. Ik sla mijn arm om zijn schouder en vraag: “Ga je nou ook nog wat aardigs zeggen?” Want na zeven jaar weet ik ook hoe ik met Arie moet omgaan.
Geoogst! En nu?
De oogst van een moestuin kan overvloedig zijn! Appels, tomaten, aardbeien, boontjes, pompoenen… Hoe bewaart u al die heerlijkheden het best? Er zijn vier bewaartechnieken:
1 | TER PLEKKE In een koele (niet te vochtige) kelder kunt u appels en peren bewaren maar ook aardappels,uien, knoflook, prei en pompoen . In de moestuin zelf (ondergronds) kunt u bieten, pastinaak, wortelen en koolraap bewaren.
2 | INMAKEN Groenten, fruit en kruiden kunt u ook bewaren in goed schoongemaakte (gesteriliseerde)
potjes en flessen. Inmaken kan met suiker of zout, of in zuur, olie of alcohol. U kunt de oogst ook fermenteren of wecken.
3 | INVRIEZEN De meeste soorten groenten en fruit zijn goed in te vriezen. Liefst op de laagste temperatuur waarop uw vriezer kan worden ingesteld.
4 | DROGEN Appels, aardbeien abrikozen, peren, druiven, pruimen en kruiden kunnen – hangend aan een rekje – goed aan de lucht drogen. Net zoals tomaten, peulvruchten en granen.