Journalist Dominique Prins (1969) heeft een man, twee zoons, twee katten en een moeder. Ze schrijft maandelijks over haar vader Gé (1939). Hij heeft haar nu het hardst nodig – al geeft hij dat niet graag toe. De vorige keer:
Het leven dwingt Gé los te laten. Niks voor hem. Hij heeft kwaadaardige leverkanker maar volgens de artsen ‘nog jaren’. Hoe brengt hij die door? Do probeert er niet bovenop te zitten en hem vooral ruimte te geven
@#$&-ziekte
Het is niet erg chic maar toch: ik vind mezelf vandaag een beetje zielig. En dat is niet alleen omdat er in de levercellen van mijn vader tegenwoordig een verraderlijke tijdbom huist. Dat is weliswaar afschuwelijk, maar niet helemaal ondenkbaar als je inmiddels 78 bent. Nee, het gaat om iets anders. Een detail in deze geschiedenis dat tot nu toe onvermeld is gebleven: het bizarre feit dat mijn enige broertje in september 2016 overleed aan dezelfde @#$&-ziekte.
Groot gemis
Net geen 35 werd-ie, geveld door dikkedarmkanker. Dat we ieder een andere moeder hebben, deed niets af aan onze hechte broer/zus-band. Ik was Grote Zus, hij het leukste broertje dat een zus zich kan wensen. Hoewel dat inmiddels ruim een jaar geleden is, ben ik nog volop aan het rouwen om dat leukste broertje. Zijn er genoeg dagen waarop ik er nog steeds niet aan wil dat hij er echt niet meer is. Zijn er nog genoeg momenten waarop ik hem wil appen, een leuk kaartje sturen of een artikel laten lezen dat ik heb geschreven. “Trots op je, zusje,” reageerde hij altijd trouwhartig. En daar was ík dan weer trots op.
De missende stem
Ik had zo graag met hem willen kunnen overleggen over onze vader. In praktische zin had mijn broertje misschien weinig kunnen betekenen – hij woonde als piloot in Wenen, maar gewoon af en toe mijn zorgen met hem delen en zijn relativerende stemgeluid horen: “Het komt wel goed zusje.” Wat een luxe lijkt dat nu. Wrang genoeg heeft mijn broertje er met zijn ziekbed en overlijden voor gezorgd dat ik inmiddels heel wat af weet van de verschillende soorten chemo, de bijwerkingen die ze kunnen veroorzaken, hoe misselijk je van morfine kunt worden en dat ook daar weer medicijnen voor zijn.
De catalogus
Ook weet ik wat er bij een uitvaart komt kijken. De catalogus waaruit je een kist mag kiezen, het boek met rouwkaartvoorbeelden – zoiets als die met geboortekaartjes maar dan meer ingetogen. Eigenlijk heeft mijn broertje in praktische zin meer bijgedragen dan me lief is. Liever had ik dat allemaal niet geweten. Liever had ik me nu volkomen onwetend op dokter Google gestort om uit te zoeken wat een CT-scan precies is. Wat chemotherapie inhoudt en hoe de pijnstiller oxycodon werkt. Maar ik weet het allemaal al.
‘Kom op zusje’
Het zijn de afgelopen jaren vertrouwde begrippen geworden. Stop. Als ík al zielig ben, hoe moet mijn vader zich dan wel niet voelen? En toch vindt hij elke dag de moed om door te gaan. Om te zorgen dat hij genoeg voedingsstoffen binnenkrijgt. Om de gang naar het ziekenhuis te maken voor de zoveelste controle. Als hij het kan, kan ik het ook. En anders denk ik gewoon aan mijn broertje. Die zou als eerste zeggen: “Kom op zusje, nu gaan we weer wat leuks doen!” Waarna we met veel vrienden Wenen in zouden gaan en heel veel bier zouden drinken. Het zou een geweldige avond worden.