Journalist Dominique Prins (1969) heeft een man, twee zoons, twee katten en een moeder. Do’s vader Gé (1939) heeft haar nu het hardst nodig – al geeft hij dat niet graag toe.
Optimisme
Misschien loopt u na vijf dagen op eigen kracht het ziekenhuis uit.” De specialist is optimistisch, mijn vader Gé ongelovig. Na een operatie van vier uur, waarbij een kwart lever wordt weggehaald? En niemand weet hoe hij die operatie uitkomt? Wat als hij hulpeloos in een instelling belandt? Ik voel zijn worsteling. De man die houdt van zekerheid, gewend is voor elk scenario een plan te hebben. Ik wil hem geruststellen. Maar ook ik kan hem geen goede afloop garanderen. Zijn agenda stopt bij de operatiedatum. De dag waarop voor zijn gevoel het leven ophoudt.
Loslaten en vertrouwen
In de weken voor de operatie bouwt de spanning zich op. Ook bij mij, maar dat laat ik niet merken. Het lukt mijn vader zelf al uitstekend zich zorgen te maken en hoe meer hij dat doet, hoe duidelijker ik zie dat loslaten en vertrouwen hier de enige opties zijn. Ik klamp me daarbij vast aan de optimistische woorden van de specialist.
Humorvol
Minutieus bereidt mijn vader de opname voor: je bent perfectionist of niet. Drie keer gaat hij terug naar de winkel voor de goede ziekenhuispyjama, hij maakt lijsten met te informeren naasten en bedenkt ingenieuze verstopplaatsen voor waardevolle bezittingen. Deze geeft hij per mail door, voor het geval hij ze vergeet. Het onderwerp: ‘From intelligence police (instructions)’. Gelukkig, zijn humor is hij nog niet kwijt.
Overgeleverd
Op de Grote Dag gaat hij zelf met de trein naar het ziekenhuis. Hij is gewend alles alleen te doen. Onafhankelijkheid was altijd zijn grootste goed, en dat is precies wat dit allemaal zo eng maakt. Ontdaan van het decorum waar hij normaal zo aan hecht, is mijn vader – gehuld in een halfopen ziekenhuisschort – nu overgeleverd aan de chirurgen.
Vast aan de riolering
De dag erna is hij bijna euforisch, hoewel vastgeklonken aan apparaten. Hij heeft het overleefd! De uren die we samen doorbrengen zijn intiem, gezellig, al schrik ik als hij op dag twee opgewekt vertelt hoe hij die nacht is gevallen, en weer opgelapt. Hij was vergeten dat hij vastzit en een katheter heeft, die hij steevast ‘de riolering’ noemt. Bij het uit bed stappen, ten strengste verboden, raakte hij verstrikt in alle slangen en kon zichzelf niet bevrijden.
Harde dreun
Toch zijn de artsen op dag vijf onverbiddelijk: “U mag naar huis.” Hoe moet dat nou? Onzeker zoekt hij zijn kleren bij elkaar; ik laat hem aanrommelen. Hij háát betutteling. Keurig aangekleed kijkt hij even later in de spiegel: zit zijn haar goed? Met zijn koffertje wacht hij op de gang, terwijl ik een rolstoel regel. Ik zet het ding zo dat hij er makkelijk in kan. Kalm zet mijn vader zijn spullen op de rolstoel: “Ik loop wel hoor.” In de lift denk ik aan de woorden van de specialist. Twee weken later volgt de uitslag: kwaadaardige leverkanker. Verslagen ben ik. Hoe gaan we deze dreun verwerken?