”I wanna make love like a real full woman,” zingt Sinéad O’Connor. Toe maar. Op haar nieuwste album I’m not bossy, I’m the boss windt het Ierse popicoon er geen doekjes om.
De illusie van Sinéad
De hoesfoto toont O’Connor in een rubberen catsuit, in een pose die jarenlang het handelsmerk was van gitaarhelden uit de heavy metalsector. Een zwarte pruik met een bobkapsel verbergt het gewoonlijk kaalgeschoren hoofd. De decennia waarin ze zich hulde in vormeloze kleding lijken voorbij. Een eerste indruk is zelden correct.
Ban Bossy-debat
Met dit album mengt Sinéad zich in het Ban Bossy-debat. Vooral in de Angelsaksische pers heeft de laatste twee jaar een ware pennenstrijd gewoed. Die draaide om de vraag waarom zoveel jonge meiden terugschrikken voor een rol als leider in hun latere leven. Onderzoek zou hebben aangetoond dat meiden al op jonge leeftijd niet ‘bazig’ willen overkomen. Bekende vrouwen als Beyoncé, Condoleezza Rice en Jane Lynch ondertekenden een protocol dat ze het woord ‘bazig’ voortaan mijden. Of zo’n belofte meer vrouwen helpt het glazen plafond te doorbreken, moeten we nog maar zien, maar het thema past Sinéad O’Connor natuurlijk heel goed. Ze nam in haar dertigjarige loopbaan zelden een blad voor de mond.
Op het lijf geschreven
In 1990 werd Sinéad de lieveling van de popwereld met haar geëmotioneerde cover van Prince, Nothing compares 2 U, een lied dat op haar eigen lijf leek te zijn geschreven. Ze was en is ook nu onvergelijkbaar. Op haar nieuwe album haalt ze niet alleen uit naar rolmodellen die haar niet zinnen, maar schakelt ze moeiteloos van gladde ballads, via een doortrapte Afrikaanse getinte ode aan het adres van James Brown, naar het zeer kwetsbare liedje streetcars. Daarin biecht ze op dat veiligheid in de armen van haar eega een illusie bleek.
Sinéad O’Connor – I’m not bossy, I’m the boss
Munich Records/Nettwerk Music, €16,99