Mijn moeder is 88 jaar oud geworden. In haar laatste uren lag ik vaak lepeltje lepeltje met haar in bed. Ze kon heel onrustig zijn en wild zwaaiend richting hemel om hulp roepen. De laatste weken voor haar dood worstelde ze met haar geloof. Alsof ze van een schuld verlost wilde worden. De een na de ander die bij haar bed kwam moest met haar bidden. Ze hield een robijnrode rozenkrans in haar gebalde vuist en prevelde; “ En verlos ons van het kwade…amen”. Van welk kwaad zou mijn moeder in godsnaam verlost moeten worden? Misschien wist ze het zelf niet eens. Of zou ze een geheim met zich meedragen. De gedachte dat ik niet van haar zou zijn komt eventjes in me op. Van de acht kinderen die ze heeft gebaard lijk ik in de verste verte niet op één ervan. Daar werd vroeger op feestjes al grappen over gemaakt. Dat ik van de melkboer zou zijn, of zomaar gevonden, of nog erger, verwisseld bij de geboorte. Het was vreemd om te zien hoe de dood tot halverwege haar kuiten was gekomen. Diepe donkere vlekken in wit vlees. Soms spande ze haar lichaam als een gewond dier dat de laatste seconden van het leven met overtuiging wilde laten zien. Ik keek onder het laken naar haar knokige knieën. Daar zat vroeger een laagje eelt op. Iedere maandagmorgen wreef mijn moeder met een warme doek het visgraatmotief van onze parketvloer met was in. Haar begin van de week was mijn moment. Dan klom ik vliegensvlug op haar rug en klemde mijn beentjes om haar middel. “Hu…hu”… hinnikte mijn moeder zonder omkijken. “Paardje hu!!”, en ze bokte net zolang tot ik langzaam van haar afgleed en op haar kuiten terechtkwam. Zacht vlees dat heen en weer schoof onder mijn kinderbillen. Mijn handjes zochten de opening van haar schort zoals een pasgeboren koala of kangeroe op zoek is naar de geborgenheid van de buidel. Wat ik rook was een mengeling van zweet, vet en verdriet. In haar buidelschort voelde ik knikkers, elastiekjes, spijkers, lucifers, een vast geplakt zuurtje of een plastic armpje van een pop. Mijn moeder is 88 jaar. Het zit erop. Het is mooi geweest. Zo lig ik samen met mijn moeder te wachten op haar dood. Ik weet dat ze heel af en toe van mij is geweest. Als ik op haar kuiten mocht zitten bij het boenen van de vloer. Nu fluister ik; ‘Ga maar…..je hebt het goed gedaan’.
En dan ineens is ze weg. Ligt ze als een pop in haar bedje. Een moeder is vertrokken en we weten niet waarheen. De strijd is gestreden. Tegen gure wind, niet begrepen woorden, onbeantwoorde verlangens, vermoeidheid en onverklaarbare angsten. Als je zo veel hebt gegeven valt de stilte extra zwaar. Kou is te verhelpen, een deken, een zak met kolen, een onverwacht krachtig winterse zonnestraal. Een moeder is niet meer. Ik koester ons lepeltje-lepeltje moment tot in alle eeuwigheid.